Naar inhoud

Artikels

Hier vind je een aantal artikels in verband met de cactushobby

Caudex planten

Rekening houdende met het feit dat bij Cactuskwekerij Ariane, naast de cactussen tevens wat succulente caudexvormende planten in de aanbieding heeft, had Kamiel besloten het te hebben over caudiciforme planten. In zijn inleiding had hij het over de nomenclatuur ingesteld door Linnaeus. De verdere onderverdeling in families, geslachten en soorten van planten was daar het verder gevolg van. Wat de succulenten betreft heeft Gordon Rowley de succulente planten ingedeeld naar de morfologie van de planten en erkent 3 groepen.
De bladsucculent: wateropslag in dikke, vlezige min of meer overblijvende bladeren die meer succulent zijn dan de stam: Crassula, Conophytum, Haworthia,
De stamsucculent: wateropslag in dikke, vlezige stengels, bladeren minder vlezig en veelal rudimentair of afwezig. Planten met een cactusachtig uiterlijk, zonder opvallende gezwollen basis of indien dit wel het geval is (Pachypodium), ontbreken dunne scheuten en takken met afvallende bladeren. Stengels gewoonlijk geleed, geribd of tuberoos (Stapelia, Senecio, Cereus).
Caudiciforme succulent: Plant met de grootste breedte aan de basis, met een gezwollen, vlezige, amorfe caudex die niet geleed, geribd of tuberoos is en geleidelijk of abrupt uitlopend in dunne, nauwelijks succulente takken of scheuten.
Deze met dikke stengels of stammen met slechts een paar takken worden 'Pachycauls' geheten. Ze vertonen een onevenredige dikke stam voor hun lengte. Pachy betekent dik, caulis: stam. Deze gezwollen wortel of stam, wordt gebruikt voor het opslaan van water of het bewaren van voedsel. Hierdoor kan de plant een lange periode overleven zonder water of enige vorm van voeding.  
Niet alle caudiciformen passen gemakkelijk in de categorie van cactussen en vetplanten. Er zijn echter ook caudiciforme bomen: zoals de Baobabs, caudiciforme wijnstokken, leden van de komkommer familie, alikruiken en pelargoniums. Bij de cactussen en vetplanten: Euphorbia, Cycas en andere vetplanten. Er zijn meer dan 100 plantensoorten die als caudiciform kunnen omschreven worden.
Caudiciforme planten kunnen worden onderverdeeld in 4 algemene vormen:

Phanerophyten: zijn deze die een bovengrondse caudex hebben en een groeiend centraal gedeelte dat 25cm of meer verheven is boven het bodemniveau. Dit zoals bij
de meeste Cycads, Adenias, Beaucarneas, Cyphostemmas en Pachypodiums
Chamaephytes:  zijn die planten met bovengrondse caudex, maar waarin het groeiend centraal gedeelte beduidend dichter bij de grond is, zoals Euphorbia susannae en Dioscoreas.
Hemicryptophytes: zijn caudiciforme planten met een ondergrondse caudex, maar met het groeicentrum boven de grond, zoals bij Ceratozamia zergozae.  
Geophytes: zijn planten die zowel de caudex en het groeicentrum ondergronds hebben, zoals bij Ibervillea en Trochomeria.
Het zijn echt fascinerende planten. Sommigen zijn bijzonder aantrekkelijke exemplaren.
Meestal worden ze geteeld in potten in zorgvuldig gecontroleerde kassen. Sommige zijn gemakkelijk te kweken en geschikt voor beginnende verzamelaars. Weer anderen willen buiten groeien in warmere, drogere klimaten en zijn toepasbaar in landschapsarchitectuur. Het cultiveren - hoewel de meeste weinig eisen stellen– neemt toch wat tijd in beslag, sommige van deze planten vereisen toch wat precisie in hun onderhoud. Gewoonweg een beetje warmte of water in het wilde weg, kan eindigen met een grote, dure stapel van rot plantenweefsel. Op grote oude exemplaren kan men terecht trots zijn.
Voor wat betreft de verzorging: het beste tijdstip om water te geven is deze wanneer de plant groeit, d.w.z. dat er bladeren gevormd worden. Stoppen met water geven (of althans aanzienlijk verminderen) is wanneer er seizoensgebonden bladverlies optreedt. Sommige caudiciforms echter zijn evergreens, en andere lijken niet duidelijk te groeien. In het algemeen is het zekere voor het onzekere te kiezen en minder water te geven bij twijfel.
Ze gedijen het best in zeer goed doorlatende grond (sommige hebben nood aan een zeer goed gedraineerd substraat, om rotting te voorkomen). Ze hebben het liever warm dan koud. De meeste planten zijn enigszins flexibel, zodat men ze vaak met ongerelateerde en totaal verschillende planten, in dezelfde kas of behuizing kan houden.
Enkele plantenfamilies waarin caudiciforme soorten voorkomen zijn:
Agavaceae, met ongeveer 20 geslachten met ruim 5000 soorten. De  meest bekende: Agave, Nolina, Sanseveria
Apocynaceae: maagdepalmachtigen, 180 geslachten en 1500 soorten, verwant aan Asclepiadaceae. Goed bekend is de niet succulente oleander. Bekende families: Pachypodium: 13 soorten. Adenium met 12 soorten.
Araliaceae: Klimopachtigen, 55 geslachten, verwant aan de schermbloemigen. Gekende niet-succulenten: Fatsia, Hedera, Schefflera.
Asclepiadaceae: Zijdeplantachtigen. Bezitten melksap. Er bestaan 130 geslachten en 2000 soorten. Goed bekend: Hoya, Stephanotis. Caudexvormende zijn: Fockea en Brachystelma alsmede enkele Ceropegia's zoals de caudiciforme Ceropegia woodii: het chinees lantaarnplantje geheten. Fockea: 11 soorten. Vormen een ondergrondse caudex, waaruit lange dunne stengels spruiten. Fockea edulis ( is eetbaar) met bovengrondse caudex, bol tot flesvormig.

door
Kamiel Neirinck